keyvisuals_v2_onderneming-fiscaalvriendelijkbeleggen-liquidatiereserve_header (1)

De DBI-bevek: zeker interessant, ook na de fiscale hervormingen

  • 9 september 2025
  • Juridisch

Op 29 juli trad het eerste deel van de fiscale hervorming in werking. De wijzigingen aan de DBI-aftrek – de fiscaliteit van meerwaarden op en dividenden tussen vennootschappen – werden al doorgevoerd.

De wijzigingen aan het fiscaal gunstige regime van de DBI-bevek werden evenwel nog niet opgenomen. Ze zitten wel in het voorontwerp van 3 juli 2025 en worden waarschijnlijk nog dit jaar gestemd.

De aangekondigde wijzigingen aan het DBI-bevek-regime veranderen weinig aan de kern: het blijft een fiscaal interessante manier voor vennootschappen om in aandelen te beleggen. Al zijn er wel een aantal zaken waarop u moet letten. In dit artikel leest u wat het huidige regime ook alweer inhoudt, wat er verandert, en wat u mogelijk vóór jaareinde nog moet ondernemen.

Wat is een DBI-bevek?

Een DBI-bevek is een beleggingsfonds met een fiscaal gunstig regime voor uw vennootschap.  In tegenstelling tot bij de gewone DBI-aftrek hoeft uw vennootschap hier niet te voldoen aan de participatie- en permanentievoorwaarde (zie verder)1.

De DBI-bevek zelf moet wel aan enkele voorwaarden voldoen:

  • De DBI-bevek moet belegd zijn in aandelen van vennootschappen die onderworpen zijn aan de Belgische vennootschapsbelasting of onderhevig zijn aan een buitenlandse belasting die niet aanzienlijk gunstiger is dan de Belgische (zogenaamde ‘goede’ aandelen)
  • De DBI-bevek moet jaarlijks minstens 90% van haar netto-inkomsten uitkeren als dividend (dus na aftrek van kosten, vergoedingen en commissies).

Wanneer voldaan is aan deze voorwaarden, zijn de gerealiseerde meerwaarden en de uitgekeerde dividenden vrijgesteld van vennootschapsbelasting ten belope van het gedeelte dat voortkomt uit ‘goede’ aandelen. Het overige deel blijft wel onderworpen aan de vennootschapsbelasting.

[1] De investerende vennootschap moet minstens 10% of 2,5 miljoen euro van de andere vennootschap in bezit hebben en de investerende vennootschap moet haar participatie minstens 1 jaar aanhouden.

Welke wijzigingen komen eraan?

De wijzigingen aan het regime van de DBI-bevek werden opgenomen in het voorontwerp van 3 juli 2025. Het zal zeer waarschijnlijk nog voor het einde van het jaar worden goedgekeurd. Over welke wijzigingen gaat het?

Minimale bedrijfsleidersbezoldiging

Een DBI‑bevek is wettelijk verplicht om jaarlijks minstens 90% van haar netto-inkomsten uit te keren als dividend. Hierop wordt 30% roerende voorheffing ingehouden. Tot nu kon uw vennootschap de roerende voorheffing op dat dividend volledig verrekenen met de vennootschapsbelasting, waardoor de vennootschap er in de praktijk bijna geen belasting op betaalde. Een nieuwe maatregel verandert dat.

Vanaf aanslagjaar 2026 zal de verrekenbaarheid enkel nog mogelijk zijn als de investerende vennootschap aan een van haar bedrijfsleiders (natuurlijke persoon) een bezoldiging van minstens 45.000 euro toekent. Vanaf aanslagjaar 2027 is dat 50.000 euro, en dat bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.

Er is nog een belangrijke toevoeging aan deze voorwaarde, namelijk dat vanaf aanslagjaar 2027 de voordelen van alle aard die forfaitair worden gewaardeerd nog maar 20% van de totale bruto bezoldiging mogen uitmaken om tot het grensbedrag te komen.

Voor boekjaren die gelijklopen met een kalenderjaar wil dit zeggen dat de voorwaarde van minimale bezoldiging in 2025 al voldaan moet zijn om de recuperatie van de roerende voorheffing veilig te stellen. De verhoging van de drempel van de minimale bezoldiging tot 50.000 euro en de beperking in functie van de forfaitaire voordelen van alle aard zullen pas ten vroegste vanaf 2026 in werking treden.

Als uw vennootschap niet voldoet aan deze voorwaarde, kan het aangewezen zijn om de bezoldiging van één van de bestuurders op te trekken. Indien uw vennootschap afsluit op 31/12, heeft u hier in principe nog tot het einde van het kalenderjaar tijd voor. Wij raden aan om dit met uw accountant te bekijken2.

Indien u meerdere vennootschappen heeft die beleggen in een DBI-bevek, en indien zij momenteel niet voldoen aan de minimale bezoldigingsvoorwaarde, kan het aangewezen zijn om deze beleggingen te consolideren binnen één vennootschap, want dan hoeft u slechts in één vennootschap aan deze voorwaarde te voldoen. Uiteraard moet wel eerst nagegaan worden in hoeverre een consolidatie van de beleggingen binnen één vennootschap mogelijk en wenselijk is.

U heeft bovendien mogelijk een bijkomend voordeel indien u in een kleine vennootschap3 een minimale bezoldiging toekent aan een van de bedrijfsleiders. In dat geval kan de vennootschap immers in aanmerking komen voor het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting (20% vennootschapsbelasting op de eerste schijf van 100.000 euro belastbare winst i.p.v. 25%), op voorwaarde dat ook aan de overige criteria wordt voldaan.

[2] Ter info: voor de DBI-bevek C+F World Equities schommelde de jaarlijkse coupon per AuM (vermogen onder beheer) de laatste jaren rond 1 à 1,5%

[3] Op het einde van het boekjaar, gedurende twee opeenvolgende jaren, niet meer dan een van volgende voorwaarden overschrijden: (1) jaargemiddelde van het aantal werknemers: 50; (2) jaarlijkse netto-omzet: €11.250.000; en (3) balanstotaal: €6.000.000 (cfr. art. 1:24  en 1:25 WVV)

 

De afzonderlijke heffing is in vele gevallen niet van toepassing

Afzonderlijke heffing van 5% op meerwaarden bij uitstap

Vanaf aanslagjaar 2026 (voor boekjaren vanaf 1 januari 2025) wordt een afzonderlijke belasting van 5% geheven op meerwaarden die worden gerealiseerd op deelbewijzen van een DBI-bevek. Tot nu waren deze nog volledig vrijgesteld van vennootschapsbelasting ten belope van het ‘goede’ gedeelte.

Toch is deze afzonderlijke heffing in vele gevallen niet van toepassing, want ze speelt enkel bij ‘secundaire transacties’4. Wanneer uw vennootschap uit de DBI-bevek stapt, gebeurt dat doorgaans via de bank, en dan koopt de DBI-bevek haar eigen aandelen in om ze vervolgens te vernietigen. In dat veelvoorkomend geval wijzigt er niets op fiscaal vlak: de meerwaarde bij de uitstap blijft vrijgesteld van vennootschapsbelasting – tenminste op het ‘goede deel’.

Ook voor dividenden die worden uitgekeerd door de DBI-bevek geldt deze afzonderlijke heffing van 5% niet.

Beleggen in individuele aandelen: vaak geen interessant alternatief

Met de bovenstaande wijzigingen in de spelregels vraagt u zich misschien af of het interessanter is om met uw vennootschap rechtstreeks te investeren in individuele aandelen.

Welnu, voorzichtigheid is geboden, want vanuit fiscaal perspectief is hier een ander regime van toepassing.

Huidige deelnemingsvrijstelling en DBI-aftrek

Volgens het algemeen principe zijn gerealiseerde meerwaarden en ontvangen dividenden uit individuele aandelen onderworpen aan de vennootschapsbelasting, tenzij voldaan is aan specifieke voorwaarden, de zogenaamde deelnemingsvrijstelling of DBI-aftrek.

Om DBI-aftrek te kunnen genieten, dient de beleggende vennootschap aan volgende voorwaarden te voldoen:

  • Participatievoorwaarde: minstens 10% hebben in het kapitaal van de vennootschap waarin geïnvesteerd wordt of aandelen hebben met een aanschaffingswaarde van minstens 2,5 miljoen euro.
  • Permanentievoorwaarde: de deelneming moet minstens één jaar ononderbroken in volle eigendom worden aangehouden.
  • Taxatievoorwaarde: de vennootschap moet onderworpen zijn aan de Belgische vennootschapsbelasting of onderhevig zijn aan een buitenlandse belasting die niet aanzienlijk gunstiger is.

Wanneer voldaan is aan deze drie voorwaarden, kunnen de meerwaarden en dividenden van individuele aandelen worden vrijgesteld van vennootschapsbelasting. In de praktijk zien we dat vennootschappen-investeerders vaak niet voldoen aan de participatievoorwaarde.

Aanpassing participatievoorwaarde DBI-aftrek

In het eerste deel van de programmawet (dat intussen wél werd gestemd) werd de participatievoorwaarde aangepast: wanneer het een deelname betreft van minder dan 10% in het kapitaal van de vennootschap, maar de aandelen een aanschaffingswaarde hebben van minstens €2,5 miljoen, wordt een bijkomende voorwaarde opgelegd: de deelname dient boekhoudkundig de aard van een financiële vaste activa te hebben indien de investerende vennootschap als een grote vennootschap kwalificeert5.

Om te kunnen kwalificeren als financiële vaste activa, is er evenwel een ‘duurzame economische band’ vereist tussen de vennootschap en de beleggingen in individuele aandelen. Ontbreekt die band, dan kan de DBI-vrijstelling niet toegepast worden op uitgekeerde dividenden of gerealiseerde meerwaarden van beleggingen in individuele aandelen.

Voor vennootschappen die als grote vennootschap kwalificeren is dit dus nog een bijkomende reden om via de DBI-bevek te beleggen, gezien daar niet voldaan moet zijn aan de participatievoorwaarde.

Let wel: de wijzigingen aan de DBI-aftrek zijn al van toepassing in aanslagjaar 2026. Heeft u een grote vennootschap en overweegt u om individuele aandelen te verkopen en over te stappen naar onze DBI-bevek? Dan kan de gerealiseerde meerwaarde bij die verkoop al belastbaar zijn. Aan die belasting valt helaas niet te ontsnappen, dus dat hoeft geen reden te zijn om de overstap uit te stellen. Voor grote vennootschappen is het immers na de hervormingen interessanter om via een DBI-bevek te beleggen eerder dan via individuele lijnen. 

[4] Secundaire transacties zijn bijvoorbeeld: verkoop op de secundaire markt, dividenduitkering in natura, uitdrukking meerwaarde naar aanleiding van de liquidatie van een vennootschap.

[5] Op het einde van het boekjaar, gedurende twee opeenvolgende jaren, meer dan één van volgende voorwaarden overschrijden: (1) jaargemiddelde van het aantal werknemers: 50; (2) jaarlijkse netto-omzet: €11.250.000; en (3) balanstotaal: €6.000.000 (cfr. art.1:24  en 1:25 WVV)

‘Grote’ vennootschappen hebben met de hervorming een extra reden om via de DBI-bevek te beleggen.

Conclusie

Ondanks de aangekondigde wijzigingen blijft de DBI-bevek een fiscaal aantrekkelijke belegging voor vennootschappen. De nieuwe heffing van 5% op meerwaarden zal in de praktijk zelden spelen, omdat een vennootschap meestal uit de DBI-bevek stapt via een inkoop van eigen aandelen door het beleggingsfonds – en die blijft vrijgesteld van belasting.

Waar u wel aandacht aan moet schenken, is de bezoldigingsvoorwaarde. Bespreek tijdig met uw accountant of het zinvol is om de bezoldiging van de bedrijfsleider in uw vennootschap op te trekken. Alleen als u voldoet aan die minimale bezoldigingsvoorwaarde, kunt u vanaf aanslagjaar 2026 de roerende voorheffing op het dividend van de DBI-bevek nog verrekenen met uw vennootschapsbelasting. Is dat niet het geval, dan verliest u dat fiscale voordeel.

Wat in uw situatie het voordeligst is – een verhoging van de bezoldiging zodat de minimum drempel gehaald wordt, of afzien van de verrekenbaarheid van de RV met de vennootschapbelasting  – hangt af van meerdere factoren, zoals de omvang van uw portefeuille en uw andere inkomsten die onder de progressieve tarieven van de personenbelasting vallen. Een individuele analyse blijft dus essentieel.

Heeft u een vennootschap die als grote vennootschap kwalificeert, hou er dan ook rekening mee dat door de aanpassing van de participatievoorwaarde de DBI-vrijstelling mogelijk niet meer van toepassing is. Via de DBI-bevek kan uw vennootschap het fiscaal gunstige regime wél nog genieten, gezien de participatievoorwaarde hier niet van toepassing is. Dat is een bijkomende reden om over te schakelen naar een DBI-bevek. Uw relatiebeheerder bespreekt graag met u de mogelijkheden.

240716_sfeer-campagnebeeld-klantengesprek-5 1

Belegt uw vennootschap al in een DBI-bevek?

Uw relatiebeheerder overloopt graag met u de voordelen en aandachtspunten bij een belegging in een DBI-bevek. Zo kan u de liquide middelen van uw vennootschap toch aan het werk zetten op een fiscaal gunstige manier, ook na de aangekondigde fiscale hervormingen.